Brieven 2516 – 2750
In dit achttiende deel van de integrale uitgave van alle 3141 brieven van en aan Erasmus zijn de brieven opgenomen die van augustus 1531 t/m december 1532 werden geschreven. Dit deel is vertaald door Tineke ter Meer.
Meteen al in de tweede brief van de 236 die er uit deze periode bewaard zijn gebleven is er sprake van een gerucht dat er weer een rijksdag op komst is. Aanvankelijk dacht men dat die eind 1531 in Speyer gehouden zou worden, maar uiteindelijk vond hij in het voorjaar en de zomer van 1532 in Regensburg plaats. Niemand wist welke koers Karel v ging volgen. Zou het tot een oorlog met de protestantse vorsten komen? De uitkomst was de godsdienstvrede van Neurenberg, waarmee de keizer zich van hun steun verzekerde bij de strijd tegen de Turken. Evenals bij de rijksdag van Augsburg in 1530 rekenden sommigen op Erasmus’ aanwezigheid en ook dit keer was daar geen kans op. Tegenover kardinaal Bernhard von Cles, kanselier van koning Ferdinand, voert hij zijn slechte gezondheid als excuus aan voor zijn afwezigheid; verder volstaat hij met de opmerking dat er mensen aan de rijksdag zullen deelnemen die hem slecht gezind zijn en zelfs zijn ondergang beramen. Aan Julius Pflug, die had aangedrongen dat hij de rol van bemiddelaar op zich zou nemen, legt hij uitvoeriger uit waarom hij zich afzijdig wil houden: een paar keer praten met Melanchthon kan al een reden zijn om iemand als ketter te beschouwen, en met de monnik die rond 400, ten tijde van keizer Honorius, geprobeerd had twee vechtende gladiatoren uit elkaar te halen, was het ook niet goed afgelopen.
Erasmus koos zorgvuldig zijn weg tussen de verschillende standpunten die zijn correspondenten innamen. Zo raden sommigen hem aan dat hij zijn werken zou herzien en de passages die door een kwaadwillige lezer als ketterij opgevat konden worden, zou aanpassen of verwijderen. Van anderen krijgt hij juist het advies zijn werk fel te verdedigen.
Uit de brieven blijkt dat Erasmus zeer alert was op alles wat van invloed kon zijn op zijn reputatie bij de keizer en bij Ferdinand, onder wiens gezag zijn woonplaats Freiburg viel. Daarom bracht Sebastian Francks geschiedwerk Chronica, in 1531 gedrukt in het protestantse Straatsburg, veel onrust bij hem teweeg. Dit werk bevat een zodanige weergave van adagium 2601 over de adelaar en de mestkever, dat het lijkt alsof daarin het gezag van vorsten wordt ondermijnd. Erasmus verdacht de Straatsburgse reformator Martin Bucer van betrokkenheid bij de publicatie van het boek. De positie van de Zwitserse protestanten was inmiddels verzwakt door de Tweede Kappeleroorlog, die uitliep op een overwinning van de katholieke kantons. Onder de gesneuvelden was Ulrich Zwingli. De Bazelse reformator Johannes Oecolampadius overleed kort daarna. Volgens Erasmus veroorzaakten deze gebeurtenissen een ‘ongelofelijke mentale omslag’.
Beoordelingen
Er zijn nog geen beoordelingen.