Brieven 1122 – 1251
Mijn werken dienden nooit enige partij behalve die van Christus, waar we allemaal toe behoren,’ schrijft Erasmus in het voorjaar van 1521 aan Justus Jonas. Het was hem een doorn in het oog dat zich om hem heen twee partijen vormden: men werd geacht voor of tegen Luther te zijn. Jonas was een van Erasmus’ vrienden die zich ontwikkelden tot aanhangers van de reformatie. Enkele weken later stuurde Erasmus hem een brief met de biografieën van twee geestelijken die hij persoonlijk had gekend, de franciscaan Jean Vitrier uit Sint-Omaars en John Colet, deken van St. Paul’s in Londen. Daarin portretteert hij tot op zekere hoogte ook zichzelf, omdat hij laat blijken wat hij in beide personen bewondert. Telkens weer schrijft Erasmus over de theologen aan de Leuvense universiteit, die hem stigmatiseerden als aanhanger of helper van Luther of zelfs degene aan wie Luther zijn opvattingen ontleende. Hun stemmingmakerij tijdens preken, colleges en andere samenkomsten bleef niet onbeantwoord. Een van hen, Nicolaas Baechem uit Egmond, werd het mikpunt van een geestige brief aan Thomas More. Een ander, Vincentius Theoderici, ontving een vermanende en soms ronduit beledigende brief, en dat terwijl hij misschien wel op ‘een mijtertje ergens’ had gehoopt als beloning voor zijn geschreeuw. Erasmus liet beide brieven afdrukken in de bundel met correspondentie die kort daarna op de markt kwam. Het deed Erasmus verdriet te horen dat de bisschop van Wroc?aw, Johannes Thurzo, die zo graag zijn boeken las, was overleden. Blijkens de laatste brief uit dit deel waren er ook weer nieuwe bewonderaars, die hem graag een keer wilden ontmoeten. In dit geval waren het jongelui die het raadzaam vonden eerst een aanbevelingsbrief te halen bij het hoofd van hun vroegere school in Sélestat alvorens door te reizen naar Erasmus’ nieuwe woonplaats, Bazel. Dit deel is vertaald door Ton Osinga en Tineke ter Meer.
Beoordelingen
Er zijn nog geen beoordelingen.